Tussen zwaard en zwabber
Polen en Nederland, twee gescheiden ontwikkelingen
Wie de mentaliteit van een land wil begrijpen, kan de architectuur als uitgangspunt nemen. Wanneer men de bouwkunst van Nederland en Polen vergelijkt, wordt men getroffen door de aanwezigheid van barok in de Poolse en de vrijwel volledige afwezigheid daarvan in de Nederlandse steden. Geen bouwstijl is zo vreemd aan de Nederlandse geest als de barok met haar ‘verspilling’, haar zwierigheid en dramatiek, haar kunstmatige glans en haar geur van wierook en jezuïtisme.
Deze bijdrage is geschreven door Man-Ri van den Ham
‘Onze nationale cultuur is burgerlijk in elken zin, dien men aan het woord hechten wil,’ schreef Huizinga. ‘De burgerlijke levensopvatting heeft zich meegedeeld aan alle groepen die ons volk telt, landelijke en stedelijke, bezittende en niet-bezittende.’ Ook het calvinisme met zijn arbeidsethos en handelsgeest, zijn individualisme, zijn afkeer van ‘lege’ vormelijkheid en woordmisbruik, sloot aan bij de aspiraties en het zelfbewustzijn van een zich emanciperende burgerij die vanaf de late middeleeuwen in Noordwest-Europa de spil wordt van het maatschappelijk leven.
Deze ‘verburgerlijking’ van de cultuur ging gepaard met een ‘groeiende discipline ten opzichte van het eigen lichaam.’ Het grote gebaar werd in het private en openbare leven getemperd. De burgerlijke houding moest er één zijn van geregisseerde natuurlijkheid ‘zonder gemaaktheid, zonder zweem van hoovaardy (…) vry en onbedwongen in zyne natuurlyke gebaarden,’ zo lezen we in het ‘Groot cermonie-boeck.’ De zuiderling, met name de druk gesticulerende Italiaan, werd in Nederland het afschrikwekkend voorbeeld van barbarij.
De hang naar ‘natuurlijkheid’ die kenmerkend is voor veel burgerlijke samenlevingen kwam tot uiting in de toenemende aandacht voor ‘hygiëne.’ De scherpe contrasten van het leven, zo is de indruk, werden in het Nederland van de 17e eeuw weggepoetst. ‘De eis tot zuiverheid’ vormde ‘de belangrijkste leidraad in het dagelijks leven,’ aldus cultuurhistoricus Labrie en dit ‘gebod tot reinheid is als een tweesnijdend zwaard, waarvan de burger zich bedient in zijn strijd tegen de adel enerzijds en het volk anderzijds.’ Het burgerlijke leven is er één van zuivering, niet van versiering.
Terwijl in Nederland de sociale mobiliteit toenam en er volgens Schama, ‘een middenklasse’ ontstond ‘die allen kon omvatten,’ bleef in Polen de verhouding adel (szlachta) en boeren de slagader van de maatschappelijke dynamiek. Vanaf de 17e eeuw voelde de szlachta steeds sterker de neiging om door een duizelingwekkend vertoon van ceremonialiteit, barokke theatraliteit en oriëntalisme (sarmatisme) haar geprivilegieerde positie ten opzichte van het volk te markeren. ‘Ieder lid van de adel diende exact te weten hoe hij zich moest gedragen’, zo stelt de Poolse historicus Bogucka, ‘omdat hij hiermee het bewijs leverde dat hij als edelman was geboren en getogen. Een plebejer kon men immers herkennen aan het ontbreken van deze kennis.’ Terwijl in Nederland het ‘natuurlijke’ licht het teken werd van zuiverheid en nabijheid, hulde de szlachta zich in een barokke glans die afstand moest scheppen.
Alle markeringen in het leven van de Poolse adel: doop, huwelijk, communie, aankomst, afscheid en sterven werden omgeven door een bonte weelde aan rituelen zoals eden, kussen, buigingen, omhelzingen, parades en processies. Kinderen werden geacht hun ouders te begroeten door hun voeten te kussen. Panegyriek en heilsdronken waren sacrale momenten in het publieke leven. Edelen dienden over een uitgebreide collectie glazen te beschikken daar voor elke heilsdronk een ander glas moest worden gebruikt. Vaak ook werden de glazen na de dronk uit voorzorg stukgegooid, zodat er niet opnieuw uit kon worden gedronken.
Waar de zwabber een Nederlands symbool werd voor de burgerlijke properheid, behield in Polen het ridderlijke zwaard zijn betekenis. Wie tijdens een vergadering zijn misgenoegen over een kwestie wilde uiten, kon dit doen door met het zwaard te zwaaien. Tijdens de eucharistievieringen hieven Poolse edelen het zwaard als teken dat ze de strijd tegen de Turken op zich wilden nemen. Poolse officieren trokken, naar Pruisisch gebruik, hun zwaard tijdens de parades. Tijdens uitvaarten sloegen Poolse edelen het zwaard stuk tegen de kist van de overledene.
De Poolse barok ging gepaard met een hartstochtelijke belangstelling voor genealogie die de bestaande maatschappelijke verhoudingen historisch moest funderen en kon uitgroeien tot een ideologie die antithetisch was. Ze schiep een binnen en een buiten. De szlachta, trots op hun ‘Gouden vrijheid’, voelde zich verheven boven de Franse adel die onder de absolute vorsten aan het hof werd gedisciplineerd. Ze stond wantrouwig tegenover de Verlichting. Technologische veranderingen lieten haar onverschillig, een houding die werd versterkt door het jezuïetenonderwijs. Ze verafschuwde de steden met hun handel en immoraliteit en verheerlijkte het arcadische landleven. Waar men in Nederland en in het Frankrijk onder Lodewijk XIV de mogelijkheden van de monetaire economie verkende, bleef in Polen het bezitten van land de voornaamste bron van welvaart, een bron waaruit alleen de szlachta kon putten.
Later in de negentiende eeuw zouden de Poolse romantici teruggrijpen op deze sarmatische periode die het verloren paradijs vertegenwoordigde van voor de delingen. Zij werd een ijkpunt voor de Poolse identiteit in een periode dat deze staatkundig geen vorm meer had. Met name de zeventiende-eeuwse Memoires van Pasek (voor het eerst uitgegeven in 1836, 6 jaar na de opstand van 1830) hielden het nationaal bewustzijn levend en werden door Mickiewicz en Słowacki met geestdrift omarmd. Latere commentatoren zagen in het sarmatisme een vorm van verval die juist de ondergang van Polen had bewerkt of versneld. Hoe men deze periode ook beoordelen wil, de barok heeft een diepgaande invloed uitgeoefend op de Poolse mentaliteit die tot op de dag van vandaag voortduurt.
Uiteindelijk is het verschil tussen de Nederlandse en Poolse mentaliteit een onderscheid tussen de burgerlijk-protestantse geest met haar afkeer van het heroïsche, haar geringschatting van de (katholieke en feodale) middeleeuwen, haar ‘sociale hoogtevrees,’ haar angst voor hyperbolen, haar ‘gebrek aan publieke wellevendheid’ en de feodaal-katholieke geest met haar gevoel voor decorum en hoffelijkheid, haar liefde voor de juiste wijze van uitdrukken, haar raffinement en stijlgevoel, maar ook, om met Miłosz spreken, haar ‘gebrek aan talent om het leven zo in te richten dat het ‘gezellig’ is.’
Over de auteur: Man-Ri van den Ham
Man-Ri studeerde in Amsterdam Poolse taal en letterkunde. Hij werkte in het verleden onder meer als docent geschiedenis en maatschappijleer . Zijn interesse ligt vooral op het gebied van de Nederlandse godsdienst- en mentaliteitsgeschiedenis en de cultuurfilosofie. Daarnaast is hijeen enthousiast amateur-fotograaf. Op dit moment geeft hij trainingen en workshops interculturele communicatie met zijn eigen organisatie Cultural Dialectics. Daarmee helpt hij bijvoorbeeld Nederlandse ondernemers in de samenwerking met hun Poolse handelspartners of werknemers. Meer via Linked-In.
Foto boven dit bericht toont het Wilanów Paleis in Warschau, de zetel van Poolse koningen, ook wel het Versailles van Polen genoemd.