De lessen van de tutejszy’s , de ‘van-hiers’
Is racisme aangeleerd of aangeboren? Het menselijk vermogen om zich in wie dan ook te verplaatsen, wijst op het eerste. Helaas wordt dit vermogen allengs meer onderschat. Gek genoeg juist uit naam van racismebestrijding.
Door Pieter van Os
In een debatcentrumpje ergens in Warschau hoorde ik, een paar jaar geleden, een zwarte man vertellen over zijn ervaringen in een witte stad. James Omolo, geboren in Kenia, vertelde over de verbazing over zijn huidskleur. Veel Polen wilden hem aanraken. In een speeltuintje was een wildvreemde op hem afgestapt met de vraag: zullen uw kinderen hun donkere huidskleur verliezen nu ze in Polen opgroeien?
Ik lachte, net als andere aanwezigen. Was dit primitief racisme? Nee, zei Omolo. Niks racisme, pure onwetendheid. ‘En racisme komt niet van onwetendheid’, beweerde hij. ‘Voor racisme is kennis vereist.’ Kleine kinderen, beweerde Omolo, zien slechts een feitelijk verschil tussen zwart en wit, tussen mannen met baseballpetjes en mannen met keppeltjes, tussen vrouwen met en zonder sluiers. Iemand moet ze de gedachte bijbrengen dat het één beter is dan het ander.
Te primitief voor racisme
Zo had ik er niet eerder over nagedacht. Het deed me denken aan iets dat een negentiger me had verteld, kort daarvoor. Ik had haar geïnterviewd omdat ik een boek over haar overlevingsverhaal schreef, titel: Liever dier dan mens. Ze was geboren in de joodse wijk van Warschau, zo’n negentig jaar geleden, dicht bij het debatcentrum waar ik Omolo hoorde. Tijdens de Duitse bezetting vluchtte ze naar het platteland. Over het boerengezin dat haar liefdevol opnam, zei ze, zonder een spoor van ironie: ‘Die waren te primitief om antisemitisch te zijn.’
Toen ze het zei, leek de bewering me uit de categorie: gekke dingen die negentigjarigen zeggen. Juist opleiding, dacht ik, zorgt voor de kennis benodigd om vooroordelen opzij te zetten. Om racisme tegen te gaan.
Later kwam de twijfel. Door Omolo, zeker, maar ook door wat ik las over de tijd, in Polen, waarin mijn hoofdpersoon opgroeide. Nationalistische studenten en hun politieke leiders klaagden destijds hoeveel moeite het kostte boeren ervan te weerhouden zaken met joden te doen. Hen overtuigen dat ‘minder joden’ beter was voor het land, dat was niet moeilijk, maar ‘onze Jacob’, kom nou toch, die was in orde.
Geen nationaliteit
Of neem de volkstelling uit 1931. In de regio waar mijn hoofdpersoon schuilde, was het Poolse ambtenaren niet gelukt om de gehele bevolking te rangschikken naar nationaliteit. Tot hun ergernis wisten 700.000 mensen geen antwoord op de vraag of ze Pools waren, Rutheens, Joods, Oekraïens, Wit-Russisch - en nog zo een paar kwalificaties die doorgingen voor ‘nationaliteit’. Ze kwamen in de kolom: ‘tutejszy’. Het beste te vertalen als ‘van-hier’.
De ‘van-hiers’, klaagden de ambtenaren, hadden te weinig opleiding genoten voor de ontwikkeling van een nationaal bewustzijn. De creatie daarvan was niet voor niets een project van geletterden geweest. Nationalisten onderwezen, ze brachten de bevolking kennis bij van de geschiedenis, van veldslagen, helden, patriottistische liederen – en natuurlijk van de voosheid van andere nationaliteiten.
Niks niet: hoe dommer, hoe nationalistischer.
Hoofdpersoon van mijn boek overleefde de oorlog omdat ze in staat bleek zichzelf voor te doen als lid van een andere ‘etnische’ groep, of nationaliteit. Eerst als katholieke Pool, later zelfs als ‘Volksduitse’ – diep in Duitland. Een gezin van overtuigde nazi’s uit de middenklasse nam haar liefdevol op. Ze vertelden haar hoe vreselijk de joden waren.
Ras en nationaliteit zijn menselijke constructies
Zolang ze zich voor kon doen als een ander, kon mijn hoofdpersoon rekenen op menselijkheid, mededogen en zelfs liefde. Is dat een les? Misschien. Zeker is dat haar verhaal leert dat ras en nationaliteit menselijke constructies zijn. Wie dezelfde uiterlijke kenmerken heeft – mijn hoofdpersoon deelde kleur haar en huid met de mensen die haar soort dood wensten – kan die constructies omzeilen.
Immigrant, jood, vluchteling, homo, Afrikaan, Amerikaan; we dichten veel te veel eigenschappen toe aan deze identiteiten. Opvallend genoeg zijn het tegenwoordig opnieuw vaak hoogopgeleiden die dat doen, in woord en geschrift, en nog wel uit naam van de bestrijding van racisme. Zo hekelen schrijvers, bijvoorbeeld, die personages creëren die buiten de eigen groep vallen. Ze kritiseren journalisten die iemand interviewen wiens sekse, nationaliteit of geaardheid ze niet delen. Dat mag niet, want ze zouden hen niet werkelijk kunnen begrijpen.
Overschatten van verschillen
Het leven van mijn hoofdpersoon is in strijd met die gedachte. We overschatten de verschillen tussen mensen en we onderschatten ons vermogen om ons in de ander te verplaatsen. Met Omolo maakte de hoofdpersoon van Liever dier dan mens duidelijk dat de meeste verschillen in de hoofden van mensen zitten, zoals de grenzen tussen landen. Het zijn verzinsels. Sommige wellicht met waarde voor de mensheid, maar verzinsels desalniettemin. En wie ze tot obsessie maakt, is in staat ze te hanteren als gevaarlijke wapens. Dodelijk als hel.
Artikel en lezing
Dit artikel verscheen, in aanloop naar de lezing van Pieter van Os op 7 oktober in Breda, als opiniestuk in BN de Stem op 3 oktober.
Hebt u de lezing in Breda gemist? Op 13 oktober en 14 oktober gaat hij opnieuw in gesprek over racisme, nationalisme en zijn boek Liever dier dan mens (Prometheus), waarmee hij de Brusseprijs 2020 won, de prijs voor het beste journalistieke boek van het jaar. ‘Een journalistiek boek van dit verhalend-literaire niveau zie je zelden’, aldus de jury.
De lezing op 13 oktober is vol maar is te volgen via onze Facebookpagina en onze website, voor 14 oktober in Nijmegen zijn nog een paar plaatsen beschikbaar. Geef u hier op.
Het boek is te bestellen via bol.com of uw lokale boekhandel.